november 2011
Ik zat in de vijfde klas van de lagere school, bij meester Tilleburg. Niemand kon zo mooi voorlezen als hij. Een donkere, warme stem had hij, een stem om in te liggen. Hij las dagelijks voor uit
Alleen op de wereld.
Hij hoefde het boek maar open te slaan en de eerste zin voor te lezen of ik veranderde op slag in de hoofdpersoon. Rémy c’est moi, alleen op de wereld.
En toen Joly Coeur doodging, het aapje van Rémy, was ik nog allener op de wereld. De schrijver had me aan het huilen gebracht, of was het de donkere, warme stem van meester Tilleburg? Dat wilde
ik ook, ik ging Aad en Wim, mijn jongere broertjes, aan het huilen brengen.
Die avond las ik hen voor uit Jan en zijn ballon, van To Hulscher, een boekje uit de serie Voor kleine vriendjes van Onze Lieve Heer.
Het verhaal ging over een doodzieke vader met TBC. Aad had ik snel aan het janken, Wim was een taaie. De tranen moest ik er bij hem uit trekken, maar het lukte. Aad en Wim zochten troost bij
elkaar, terwijl ik overwoog om later geen beroepsvoetballer te worden maar schrijver, met als enige doel mensen aan het janken te krijgen.