oktober 2013
Ik zit in de koffieruimte van de Kievitsschool in Wassenaar als er een juf binnenkomt. Ze steekt haar hand uit en begroet me met: ‘Joost! Joost Reinders!’
Daar ben je nu dertig jaar schrijver voor… om je naam zo verhaspeld te horen.
‘Twee keer fout,’ antwoord ik.
‘Joop?’ gokt de juf.
‘Drie keer fout,’ zeg ik. ‘Het is Koos Meinderts.’
'O nou, ja,’ zegt de juf.
Wat betekent het dat ze mijn naam niet kent; dat mijn bezoek aan de school nauwelijks is voorbereid?
Ik vrees met grote vreze.
Als het tijd is voor mijn eerste voorleesbeurt voor de groepen 5 en 6, steek ik het schoolplein over naar het gymnastieklokaal, een nieuw opgetrokken gebouw achter de oude school die me doet
denken aan een lied van Willem Wilmink: ‘Ach zou die school er nog wel zijn…’
De Kievietschool ligt in een buurt waarvoor de term lommerrijk lijkt uitgevonden. De kinderen die de school bevolken zijn schone, witte kinderen, goed in de kleren, een wereld van verschil met de
Haagse kinderen van De Koos Meindertsschool of de Vliermeent voor wie ik eerder deze Kinderboekenweek heb voorgelezen.
De eerste groep zit al klaar. Een meisje spreekt mij aan.
‘Mijn paard heet ook Koos,’ zegt ze.
Ze kent in ieder geval mijn naam.
De rest van de kinderen komt binnen en ik kan beginnen. Zoals ik vreesde is mijn bezoek niet goed voorbereid. Goed, een juf is begonnen aan Keizer en de verhalenvader en een meester
heeft een verhaal uit Het grote boek van Kuik en Vark voorgelezen en heeft het filmpje van De vuurtoren laten zien, maar het is erg minimaal allemaal.
Ik draag uit mijn hoofd Mooie woorden voor en vertel over het thema van de Kinderboekenweek, sport en spel, en dat ik als kind heel graag beroepsvoetballer wilde worden.
‘Zijn er hier ook kinderen die later beroepsvoetballer willen worden?’
Geen reactie.
‘Zit er iemand hier op voetbal?’
Er worden geen vingers opgestoken.
‘Jullie doen toch wel aan sport?’
Jazeker, doen ze aan sport. Aan hockey, rugby en golf.
Twee groepen doe ik vandaag, de midden en bovenbouw. Om twaalf uur sta ik voor Auberge De Kievit te wachten op de bus die me naar Den Haag Centraal brengt.
Ik denk aan de kinderen van de laatste groep aan wie ik voorlas. Een aantal meisjes had grote zakken knikkers bij zich. Het is knikkertijd, vertelden ze me en ze lieten me hun knikkers
zien.
Het spelletje is hetzelfde gebleven, de namen van de knikkers zijn anders. Wij hadden ukkie en olkers. De kinderen van nu: lava’tjes en big mama’s.
Ik moet ook denken aan wat ik vanuit het koffiekamertje in krijt op de muur geschreven zag staan, bij de deur naar de speelplaats: ‘Kieviet blijft de beste. Haat aan middelbare.’