oktober 2014
Openbare basisschool Klimop is een relatief kleine school in Oost-Vlaardingen. In vier sessies krijg ik alle kinderen te zien, zo’n honderdtwintig in totaal. De school heeft er geen geheim
van gemaakt dat het Kinderboekenweek is en dat Koos Meinderts op bezoek komt. Door de hele gang staan op tafels boeken van mij uitgestald en er hangt een waslijn waarop fotokopieën hangen van
omslagen van zo’n beetje al mijn boeken. Het is de eerste keer dat de school een schrijver uitnodigt. De stichting Schrijvers, School en Samenleving heeft mij aan bevolen. Ik heb voor
alle leeftijden boeken geschreven, schijn leuk te zijn en speel gitaar. Dat laatste berust op een hardnekkig misverstand. Ik speel geen gitaar, maar zing zo goed en zo kwaad als het kan tussen
het vertellen en voorlezen door een enkel liedje.
In de combinatiegroep 3-4 is dat o.a. Bakkus Bak van Bakkebaard, een versje uit Olie Bol van Krentenkoek. Ik zing het liedje, over een bakker die een taart bakt zo groot als een
huis, als opstapje naar Bij ons in de familie, waarin een honderdjarige ‘ouwe opoe’ aan het eind van het verhaal omhoog springt uit een manshoge slagroomtaart. Haar muzikale familie, van
babybroertje Benjamin tot opa Klaas, vormt een orkest dat een feestlied voor haar heeft ingestudeerd. Ik laat de illustraties van Annette zien op het digibord en laat de kinderen raden welk
instrument het afgebeelde familielid bespeelt.
‘Een blokfluit,’ roept een aantal kinderen als ik nichtje Nora laat zien.
‘Een dwarsfluit,’ verbetert een jongen en ik vertel hoe een kind een paar dagen geleden de fluit heeft genoemd: een opzijfluit.
De kinderen vinden het net als ik, een grappig, maar ook mooi woord.
Als ouwe opoe uit de taart springt, vraag ik de kinderen Lang zal ze leven te zingen voor de jarige job en dan is het tijd om naar de kleuters van groep 1-2 te gaan.
Eigenlijk zou ik geen kleuters doen, maar na enig aandringen van school (‘anders zijn ze de enige kinderen die de schrijver niet krijgen en het is voor hun ook feest’) ben ik gezwicht.
Het is een grote groep met wie ik wat liedjes uit De Liedjesalmanak zing. Daarna is er nog tijd om op het digibord de tekeningen van Annette van De koning gaat uit varen te laten
zien.
’s Middags wacht eerst combinatiegroep 5-6 op me. Van de kinderen begrijp ik dat de juf volgende week gaat trouwen. Ik besluit mijn programma aan te passen en een aantal liefdesgedichten voor te
lezen. Ik schrijf ze op uit Verdriet is drie sokken en Meisjes en Hart uit Het regent zonlicht, gevolgd door een hoofdstukje uit Meneer Hoedjes
vangt een vis waarin meneer Hoedjes een toevallig passerende Mooie Mevrouw ten huwelijk vraagt.
De kinderen kennen mijn werk. Het is traditie dat de kinderen uit de hogere groepen in de Kinderboekenweek de kleuters voorlezen. Dit jaar doen ze dat uit mijn boeken.
De laatste groep die ik bezoek is klas 7-8. Eigenlijk doe ik voor kinderen van deze leeftijd niet veel anders dan voor kinderen uit lagere groepen. Ik zing De leugenaar als antwoord op
de vraag 'waarom bent u schrijver geworden', lees Koning Varken voor en beantwoord vragen.
Het verschil zit hem in de toon die ik aansla. Kinderen van deze leeftijd willen allesbehalve op een kindertoontje worden aangesproken, dan ben je ze snel kwijt. Zo nu en dan laat ik tijdens het
vertellen en voorlezen mijn blik langs de kinderen gaan. Beginnende pubers waar de toekomst al doorheen schemert, vooral bij de meisjes.
Ik moet denken aan de eerste vier strofen van Een ogenblik in Troje, een gedicht van de Poolse dichteres Szymborska.
Kleine meisjes,
Mager en zonder hoop
dat de sproeten ooit
van hun wangen verdwijnen,
Die niemands aandacht trekken
en over de oogleden van de wereld lopen,
op papa of op mama lijken,
wat hen serieus beangstigt,
worden onder het eten of onder het lezen
of voor de spiegel staand naar Troje ontvoerd.