Kinderboekenweek 2015: loosduinen

oktober 2015
Ik ben op weg naar Loosduinen, naar de Koos Meindertsschool voor twee keer een bezoek aan groep 3. Hoelang zal ik het nog vreemd vinden dat een school naar mij is genoemd?  Heel lang.
Ik heb nog even tijd voor een kleine omweg en sla voorbij de Savornin Lohmanlaan, voorheen Nieuwe Slag, rechtsaf de Stadstuinen in, voorheen De Evertsenstraat.
Op nummer 20 ben ik opgegroeid. Even dacht ik dat mijn ouderlijk huis te koop is, maar het is het huis ernaast, dat van buurman Haneveld. Hij is al een eeuwigheid dood, maar ik zie hem meteen weer voor me, een klein mannetje in een manchesterbroek, in beide handen een kip. Strakjes hangen ze ondersteboven aan een spijker aan de schuur.

 

Fietsen door Loosduinen is niet alleen fietsen door het land van mijn jeugd, maar ook fietsen door het land van mijn verhalen. Dit is het land van Paul, de hoofdpersoon uit Mooi meegenomen maar ook het land van Keizer, die eigenlijk Arie heet, naar zijn opa.
Ik rij langs het standbeeld van De Koning Aller Harten bij de kerk, het beeld dat Keizer op weg naar school gedag zegt: Dag Koning, in de hoop dat hij ooit op een dag wordt teruggegroet: Dag Keizer
Ik rij langs de plek waar de Haagvaart lag waar Kees, de hoofdpersoon van De zee zien (binnenkort bij u in de winkel) overvallen wordt door een enorme droefheid: om niets, door alles. 
Het is herfst. Ik moet uitkijken daar ook niet ten prooi aan te vallen. Het is 15 oktober 2015, het is nu: ik moet voorlezen.

Een paar kinderen van groep 7 hebben me gespot in de kamer van Irene, de directeur. Om beurten komen er kinderen kijken: daar zit-ie, Koos Meinderts.
Groep 7 staat niet op het programma, maar voor ik naar de eerste groep 3 ga, loop ik bij hen de klas in en lees ik mijn gedicht Weten voor.
Hetzelfde gedicht, maar net iets anders voorgedragen, lees ik in de groepen 3 voor, waarna ik Raar is leuk zing. De tweede groep brult om het hardst mee. Ook De liedjesatlas valt in de smaak, geen wonder: op de Koos Meindertsschool zijn veel nationaliteiten bij elkaar gewaaid.
Naast kinderen van Marokkaanse, Surinaamse en Turkse komaf, zitten er ook kinderen uit Oost-Europa op school.  Een meisje wil me heel graag laten horen dat ze in het Marokkaans tot tien kan tellen.

‘Ik kan het in Turks,’ wordt er geroepen. In alle talen wordt er tot tien geteld.
‘Ik kan tot 250 tellen,’ laat een jongen weten. ‘In het Nederlands.’

Voor ik weer op de fiets stap, praat ik nog even met Irene. Enigszins besmuikt laat ze weten dat andere groepen ook heel graag gewild hadden als ik langs was gekomen. Ik beloof een keer extra langs te komen.
In het voorjaar.