maart 2016
Waarin ik in de krant las dat in het Rijksmuseum het wapen tentoongesteld ligt waarmee Pim Fortuyn is vermoord en ik me voorstelde hoe de moordenaar een dagje Amsterdam doet (met kind?) en dan
opeens in een vitrine in het Rijks het wapen ziet liggen.
Wat denkt hij dan?
En wat zegt hij tegen zijn kind?
En mag zijn kind met een waterpistool spelen?
Waarin ik begreep dat als je naamsbekendheid wilt krijgen je er goed aan doet je in elkaar te laten slaan door een kickbokser.
Waarin ik in het hart van Hoog Catharijne, op een bankje bij het beeld van Nijntje, een praatje maakte met een Somaliër, een man van mijn leeftijd. Het begon over het weer. In Somalië kon
het wel 55 graden worden. Hij was langgeleden naar Nederland gekomen en had gewerkt als bordenwasser: op Schiphol, in Delft bij de TU en in Den Haag bij de Tweede Kamer.
Als hij alle borden die hij in de loop van zijn leven had afgewassen op elkaar zou stapelen zou hij naar de hemel kunnen klimmen. Nu woont hij in Baarn.
Of hij terugverlangt naar Somalië?
Nee. Al zijn vrienden zijn dood. Onder zijn leren jas had hij een blikje supermarktbier waaruit hij af en toe stiekem een slokje nam.
Ik dronk een koffie verkeerd.