Bikkel Dit was de week -47

maart
Waarin ik om er even tussenuit te zijn een fietstocht door de polders boven Utrecht maakte. Meestal fiets ik in mijn eentje, maar afgelopen woensdag werd ik vergezeld door H, die ik al ken vanaf de havo in Den Haag. Het gesprek kwam onvermijdelijk over het Corona-virus.
De sfeer in het land deed ons allebei denken aan de unheimische sfeer in een kort verhaal van Ward Ruyslinck dat we, diep in de vorige eeuw klassikaal gelezen hebben en dat klaarblijkelijk zoveel indruk op ons had gemaakt dat we het ons 50 jaar later nog wisten te herinneren. 
We konden allebei niet meer op de titel komen. Zwarte sneeuw, dacht H. Ik dacht Bikkel.

Thuisgekomen lukte het me het verhaal op mijn computerscherm tevoorschijn te googelen. De sneeuwbui heet Ruyslincks verhaal dat met deze alinea opent:

Op een morgen in mei begon het plots te sneeuwen. Niet zo maar een paar onschuldige vlinderende vlokjes, maar een flinke bui waar men nauwelijks doorheen kon zien. Er was geen wind en de sneeuw viel loodrecht neer en bleef liggen, als pas gespoten brandschuim. De mensen dachten dat ze droomden: het was wel heel ongewoon, zo'n pak sneeuw in mei.

De sneeuw blijkt radioactief te zijn, de scholen worden gesloten, de  kinderen naar huis gestuurd. Eén van hen is Bikkel (!), die op weg naar huis ‘zwarte pakjes’ in de sneeuw denkt te zien liggen.
Het blijken dode vogels te zijn. Bikkel zelf is ook aangetast. Het verhaal eindigt in een koortsdroom waarin Bikkel zich ontfermt over een zieltogende vogel:

Bikkel hurkte bij hem neer. ‘Arme vogel,' fluisterde hij, `heb je pijn? ik heb ook pijn, in mijn nek, maar daar ga je niet dood van,’ herhaalde hij steeds weer.’

Een vergeefse bezwering de dood van de vogel en uiteindelijk die van hem zelf op afstand te houden.
En dan ga ik nu maar eens Decamerone herlezen.