april 2020
Waarin ik op een bankje aan de Tienhovense plassen gedichten voorlas van Wislawa Szymborska aan Annette, die naast me zat en een aquarel maakte van de natuur die zelden zo arrogant in bloei heeft
gestaan als deze lente.
Ik las Nog steeds en Onverwachte ontmoeting voor, en Lof van mijn zuster, een van mijn lievelingsgedichten, dat opent met de regels: Mijn zuster schrijft geen
verzen en het is onwaarschijnlijk dat ze plots zou beginnen.
Op virusveilige afstand van ons nam een kleine, gedrongen man plaats, met om zijn hals een verrekijker, die hij zo nu en dan voor zijn ogen hield, om niet te laten merken dat hij zat mee te
luisteren.
‘Mooi,’ liet hij zich ontvallen nadat ik de slotregels van Lof van mijn zuster had voorgelezen.
Ik stelde me voor dat de man met de verrekijker die avond zijn vrouw voorstelde haar voor het slapen gaan een gedicht voor te lezen.
Waarin John Prine het aflegde tegen het wereldwijde virus. Ik volg Prine al vanaf zijn eerste LP met onsterfelijke verhalende liedjes als Sam Stone en Hello in there, een lied
over een oud en eenzaam echtpaar:
You know that old trees just grow stronger
and old rivers grow wilder every day.
Old people just grow lonesome
waiting for someone to say,
hello in there, hello.
Op zijn laatste album uit 2018 zingt hij dat hij, eenmaal ingecheckt in de hemel (a swell hotel, ain't the afterlife grand?) en God de hand heeft geschud, zorgt dat hij een gitaar te
pakken krijgt en een rock and rollband begint:
And then I'm gonna get a cocktail:
vodka and ginger ale. Yeah,
I'm gonna smoke a cigarette
that's nine miles long.
I'm gonna kiss that pretty girl
on the tilt-a-whirl, 'cause this old man
is goin' to town.
Deze week overleed ook mijn tante J., de langstlevende zus van mijn moeder. Ze heeft de honderd niet gehaald, maar dat hoefde niet, ze was al bang dat de Dood haar had vergeten.
Inmiddels zal ze net als John Prine zijn ingecheckt in Hotel de Hemel en een kopje thee drinken met mijn moeder. Met een Mariakaakje.
‘En dan nemen we straks een lekker glaasje advocaat.’