augustus 2020
Waarin ik op een ochtend hangend uit mijn slaapkamerraam een voorbij zwevend pluisje uit de lucht plukte en moest denken aan A. den Doolaard, de schrijver van De druivenplukkers en
De herberg met het hoefijzer.
Voor hij schrijver was, werkte hij op kantoor, vertelt hij in Het leven van een landloper, en ziet hij op een dag een pluisje voorbij het raam zweven. Het pluisje is vrijer dan ik, denkt
hij. Hij trekt zijn jas aan, neemt ontslag en besluit te gaan reizen.
Het beeld van het voorbij zwevende pluisje is me altijd bij gebleven en heb ik ooit gebruikt in Moef wil weg, een boekje voor beginnende lezers.
Net als den Doolaard, toen nog Bob Spoelstra geheten, ziet Moef een pluisje voorbij zweven. Ze plukt het uit de lucht en houdt het in haar hand:
Moef steekt haar hand uit het raam.
Ze blaast het pluisje weg.
De wind tilt het op.
Moef kijkt ernaar.
Ik wil weg, denkt ze.
Ik wil op reis.
Haar man Mus, van wie ze zielsveel houdt wil er niets van weten: Dit is ons huis, zegt hij altijd. We gaan hier nooit meer weg. Hier horen wij thuis. Een probleem dat ik als volgt heb opgelost.
Mus heeft voor Moefs verjaardag als verrassing vier wielen onder het huis gemaakt:
We gaan op reis Moef.
Jij en ik.
De wijde wereld in.
Uit en toch thuis, een compromis dat aan A. den Doolaard niet was besteed.