Er is een boom geveld, om precies te zijn de prunus bij ons in de tuin. Dudley had hem losgewrikt, Eunice had hem het laatste duwtje gegeven. ’s Nachts is hij gevallen, het moet heel langzaam
zijn gegaan, we sliepen er doorheen. De schuur van de buren ving hem op en vandaag is hij geruimd.
Lang geleden vertaalde ik een verhaal van Margaret Mahy, waarin een meisje treurt om het omhakken van een rij dennenbomen, de mannen die het beulswerk verrichten troosten haar: je bent de bomen
kwijt, maar krijgt er een uitzicht voor terug.
De prunus in onze tuin wás ons uitzicht, roodbladerig in de zomer, rosebloemerig in de lente. Onwetend wat hem stond te wachten liet hij voorzichtig al wat bloesem zien. We hebben er mooie bosjes
van gemaakt, één bosje staat op de schoorsteen, de overige bosjes hebben we verdeeld over de buren. Zij zijn ook hun uitzicht kwijt.
Waar vindt de specht die tot voor kort zijn volmaakt uithakte nest had in onze nietmeerboom nu onderdak?