Voor hij het woord gaf aan twee snotterende kleindochters liet de kraai van dienst zijn gedachten gaan over bloemen, die er zijn, zo zei hij, in soorten en maten.
‘Bloemen die lekker ruiken, bloemen die mooi zijn om te zien, bloemen die lang leven, bloemen die kort leven.’
Het ontbrak er nog maar aan dat hij zijn praatje niet afsloot met: schuin afsnijden, in lauw water.
Gelukkig beperkte hij zich verder tot het aankondigen van de sprekers: kleinkinderen, de oudste zoon en buren, waaronder mijn jongste broer, die bij de overledene (onze overbuurvrouw van vroeger)
kind aan huis was, of zoals hij het zelf uitdrukte: ik woonde als kind in een twee zonder één kap.
De sprekers riepen een voor een een vrouw in herinnering die zichzelf wegcijferde en er onvoorwaardelijk voor de ander was, voor haar man, haar kinderen en kleinkinderen én voor de buren in de
straat, zoals voor mijn moeder na de vroege dood van mijn vader, en die uit hetzelfde huisvrouwenhout was gesneden.
Een uitstervend ras.
Dat laatste is niet erg, dat de overbuurvrouw van vroeger dood is, dat is erg, al was ze met haar 88 jaar bepaald niet gebroken in de knop.