Oude boeken


Van de week kreeg ik een doos oude kinder- en jeugdboeken. Misschien zat er iets voor me bij. Ze hoefden niet meer terug. Ik mocht ze bij het oud papier doen.
Het jongste boek uit de doos was Hop maar Jip en Jan-ne-ke,van An-nie M. G. Schmidt, uit 1955. De rest was veel ouder, uit de tijd dat je broden nog met twee o’s schreef en visch met sch. Mijn moeder uit 1916 heeft nog heel lang zoo geschreven, herinner ik me van boodschappenbriefjes.
Ik bladerde wat in versjesboeken met titels als Het huis met de wingerd, versjes van Anna Sutorius, teekeningen van Bep Jordens (Blankwaardt & Schoonhoven, z.j.) en Vroolijke rijmpjes van P.J. Cohen de Vries (W. de Haan,1925).
Ik las hier en daar een versje, over een poppenmoeder, een booze zus, over Winterpret en wasch-dag: De kinderen rollen in het gras,/En denken er niet aan,/Dat moeder telkens weer op nieuw/Maar aan de kuip moet staan.
De rest van de stapel bestaat voornamelijk uit leesboeken voor oudere kinderen, zoals Een schooljongen op reis van Karl Tanera (P. van Belkum Azn. 1905), Zwarte Sam, of een neger is ook een mensch van P. Louwerse (P. van Belkum Azn. z.j.) en Uit de school geklapt van P.J. Cohen de Vries (W. de Haan, 1923).
De meeste boeken zijn stuk gelezen, de ruggen beschadigd, bladzijden gerafeld of gescheurd. Wat moet ik ermee?
Lezen?
De boeken met doos en al weggooien?
Ik stel me voor dat over honderd jaar iemand een doos krijgt met een aantal van mijn boeken: De club van lelijke kinderen (Ploegsma, 1987), De vuurtoren (Lemniscaat, 2007) en Zebedeus en het ganzenbord van Wisse (Hoogland & Van Klaveren, 2023).
Zie maar wat je ermee doet, heeft de schenker gezegd. Ze mogen bij het oud papier.
Nu weet ik wat ik met de boeken moet. Ze gaan terug de doos in, weggooien kan altijd nog.
Te zijner tijd, als ons huis wordt geruimd.