
Hij zag haar voor het eerst in het huis van Lenie, zijn oudste zus. Ze stond op een stoel en was bezig met het afstoffen van het Heilig Hartbeeld, een
gipsen Jezus Christus. Een brede baan zonlicht viel vanuit het tegenoverliggende raam de kamer in, precies op haar figuur, waardoor het leek alsof ze aan hem verscheen.
Zee droeg een wit schort op een donkerblauwe jurk dat in een strik op haar rug vastgebonden zat. Op haar hoofd droeg ze een kapje, eveneens wit.
De vrouw, hij schatte haar begin twintig, ging zo op in haar werk dat zij zijn aanwezigheid niet leek op te merken.
Met één hand steunend tegen de deurpost stond hij naar haar te kijken, hoe liefdevol ze de stofdoek over het hoofd van het Christusbeeld haalde, alsof het niet een gipsen beeld betrof, maar een
mens van vlees en bloed. Ze deed hem denken aan Veronica; zoals zij destijds het bloed en het zweet van Christus’ gelaat wiste, zo ontdeed de vrouw op de stoel nu Christus’ gezicht van het
stof.
Hij had nog geen woord met haar gewisseld, maar hij wist, daar op die stoel staat mijn vrouw.
Uit: Zien wat van gisteren overbleef, Hoogland & Van Klaveren, 2025
Omslagillustratie: Annette Fienieg